Bewegingsonderwijs áán kinderen impliceert een leerkracht-gestuurde omgeving, waarin de leerkracht de bepalende factor is voor wat er gedaan wordt en hoe dit wordt aangeboden.
Bij bewegingsonderwijs ván kinderen lijken het initiatief en de leiding bij de kinderen te liggen. Alsof alleen zíj de eigenaar zijn van wat er gebeurt in de les en welke doelen er nagestreefd worden.
Binnen bewegingsonderwijs mét kinderen ontstaat een leeromgeving waarin zij samen met de leerkracht vorm geven aan de les, de inhoud en de individuele doelen. We sluiten dan ook graag aan bij de uitgangspunten van het HILL-model (Dochy e.a., 2016): urgentie en leren door te doen; de leerling maakt zelf keuzes in wat hij wil leren.
SUCCUSBELEVING (ON)MOGELIJK
Binnen het door de leerkracht gekozen arrangement en de gestelde grenzen en afspraken is er volop ruimte voor ieder kind om binnen de zone van naaste ontwikkeling (Vygotsky) met hulp op zoek te gaan naar de eigen mogelijkheden, kwaliteiten en voorkeuren. Kinderen nemen immers deel aan bewegingsactiviteiten op eigen niveau, met de eigen interesse en beweegmotieven, in eigen tempo maar ook met hun eigen talenten en mogelijkheden (Feldman, 2013; Dirksen, 2014).
‘Wat je vandaag samen doet, kun je morgen alleen.’
– Vrij naar Vygotsky
Met de zone van de actuele ontwikkeling wordt het gebied bedoeld waarin het kind zich op basis van de huidige stand van zijn ontwikkeling zonder problemen kan ‘bewegen’ – letterlijk en figuurlijk. De actuele ontwikkeling heeft betrekking op de kennis en vaardigheden die het kind (al) beheerst en zelfstandig kan toepassen. De zone van de actuele ontwikkeling is het gebied waar een kind door eerdere ervaringen is gekomen. Het is zelf op onderzoek uitgegaan om dingen te leren. Als je je onderwijsaanbod laat bepalen door de zone van de actuele ontwikkeling, dan ben je volgend bezig. Je gaat kinderen pas iets nieuws leren wanneer ze daaraan toe zijn. Het onderwijsaanbod volgt het kind in zijn ontwikkeling.
Sneller, effectiever en zeker uitdagender
Het leren kan volgens Vygotsky sneller, effectiever en zeker ook uitdagender. Hij doelt dan op de zone van de naaste ontwikkeling. Dit is een gebied waarin het kind zich op basis van ervaringen nog niet bevindt, maar zich door middel van hulp van buitenaf naartoe beweegt. Onderwijs in bewegen speelt een grote rol in dit proces. Goed gericht bewegingsonderwijs kan de ontwikkeling versnellen. ‘Hulp van buitenaf’ kan gegeven worden door de leerkracht zelf, maar ook door slim gekozen arrangementen en opstellingen, en keuze van de materialen. Laten we ook de waarde van anderen hier vooral niet vergeten: een van de elementen in het bewegingsonderwijs is het sámen op gang houden van bewegingsactiviteiten.
HILL-model
BETER LEREN BEWEGEN VOLGENS HET HILL-PRINCIPE (HIGH IMPACT LEARNING THAT LAST)
Ook het HILL-model (2016) gaat ervan uit dat het kind leert in aansluiting op wat het al kan en weet. De basisbehoefte van een kind is te kunnen verkennen, leren en ervaren op basis van verbinding met elkaar, het vertrouwen in eigen kunnen en autonomie. Het kind is ‘bewust onbekwaam’. Bewust van wat het zelf al kan, en nog deels in het duister tastend: wat wil het graag leren met een beetje hulp? Naast de fysieke mogelijkheden die ieder kind ontdekt en ervaart, worden de kinderen aangesproken op hun sociale gedrag en hun cognitieve inbreng. Binnen een les bewegingsonderwijs zijn voldoende ruimte en emotionele veiligheid noodzakelijk om te leren.
Mooie uitgangspunten, maar wat betekenen ze nu in de praktijk? Welke impact hebben ze op de manier waarop je naar het onderwijs in bewegen kijkt?
Reactie schrijven