Hoofdstuk 1

Toetsvragen

1. Bewegingsonderwijs is er op gericht leerlingen bekwaam te maken voor een blijvende,

perspectiefrijke, zelfstandige en verantwoorde deelname aan de bewegingscultuur.



2. Bewegingsactiviteiten zorgen ervoor dat er verschillende ontwikkelingskansen mogelijk

worden gemaakt voor de kleuter. In de Kennisbasis worden deze doelstellingen gepresenteerd als de big ideas.


3. Wanneer het bewegen als doel wordt gebruikt, wordt het bewegingsonderwijs gelegitimeerd vanuit het idee dat bewegen een belangrijke bestaanswijze heeft en dat het daarom van belang is onderwijs in dat bewegen te geven.


4. Vygotsky gaat ervan uit dat het kind leert in aansluiting op wat hij al kan en weet. De basisbehoefte van een kleuter is te kunnen verkennen en spelen in de ‘zone van naaste ontwikkeling’.


5. Bij impliciet leren gaat de aandacht naar de beweging zelf en naar de processen die eraan ten grondslag liggen.


6. De rudimentaire periode staat ook wel bekend als de fase van de motorische vaardigheden; van hulpeloos neer worden gelegd tot omrollen, opduwen, zitten, kruipen en leren staan en lopen. 


Terug naar het overzicht?