1. Motorisch leren is een proces dat leidt tot relatief duurzame veranderingen in het gedragspotentieel als gevolg van ervaringen met de omgeving.
2. De fasen van het driefasenmodel kenmerken en onderscheiden zich doordat er steeds minder een beroep wordt gedaan op bewuste cognitieve processen.
3. Impliciet leren is een vorm van leren waarbij bewust geprobeerd wordt een gedetailleerd beeld van de vaardigheid te krijgen.
4. Carolien en Youri zijn om en om pittenzakken in een doos aan het gooien. Bij de eerste keer dat deze activiteit werd aangeboden, drie
weken terug, viel er af en toe een pittenzak in de doos, soms ertegenaan, maar vaak ook kwamen de pittenzakken helemaal niet eens in de buurt van de doos. In de tussenliggende tijd heeft de
leerkracht deze activiteit nog drie keer aangeboden. Vandaag, een maand later, gooien Carolien en Youri bijna alle pittenzakken in de doos. Slechts een enkele keer is er nog een
afzwaaier.
Op welk aspect van motorisch leren legt dit voorbeeld vooral de nadruk?
5. Twee stellingen:
Stelling 1: Bij motorisch leren gaat het om vaardigheden die nog niet beheerst worden.
Stelling 2: Bij motorisch controleren gaat het om vaardigheden die beheerst worden en die steeds beter worden afgestemd op de omstandigheden waarin die vaardigheid nodig is.
6. In deze motorprogramma’s wordt een aantal karakteristieken van de uit te voeren activiteit vastgelegd. Dit zijn: